070 - 31 31 000 info@vastrecht.com

Tips voor werkgevers en werknemers

Studenten- en scholierenregeling – uitkomst bij vakantiekrachten

Maakt u deze zomer gebruik van vakantiekrachten? Bijvoorbeeld omdat uw vaste personeel met vakantie gaat of omdat u juist in de zomer een seizoenpiek heeft en extra personeel moet inzetten om het werk gedaan te krijgen? Maak dan gebruik van de fiscaal aantrekkelijke studenten- en scholierenregeling. Daarbij mag u de kwartaaltabel toepassen, ook al is het werkelijke loontijdvak anders. In deze tabel is meer loonheffingskorting verwerkt dan in andere tijdvaktabellen, waardoor de student meer nettoloon overhoudt. Het loon van drie maanden wordt bij elkaar opgeteld en de loonbelasting/premies volksverzekeringen (loonheffing) worden per kwartaal berekend. Ook voor de premies werknemersverzekeringen en de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) past u het kwartaaltijdvak en de kwartaaltabel toe. Een ander voordeel voor de student is dat hij/zij niet hoeft te wachten tot het volgende kalenderjaar om de te veel betaalde loonbelasting via de IB-aangifte terug te vragen.

Schriftelijk verzoek

U komt voor toepassing van de studenten- en scholierenregeling in aanmerking als u hiertoe een schriftelijk, gedagtekend en ondertekend verzoek van de student heeft. Daarin moeten de volgende gegevens zijn opgenomen, die u in uw loonadministratie moet bewaren:

  • naam, geboortedatum, BSN-nummer, adres en woonplaats van de student of scholier;
  • het correspondentienummer van de studiefinanciering (of tegemoetkoming studiekosten) of het registratienummer van de kinderbijslag;
  • de ingangsdatum van de regeling;
  • als u een buitenlandse student of scholier in dienst neemt, gelden aanvullende eisen.

Dien tijdig laatste NOW-vaststellingsverzoeken in

Hebt u tijdens de coronapandemie gebruikgemaakt van NOW 5.0 (zevende aanvraagperiode: november en december 2021) en/of NOW 6.0 (achtste en laatste aanvraagperiode: januari t/m maart 2022)? Dan hebt u uiterlijk tot en met 2 juni 2023 de tijd om een vaststellingsverzoek in te dienen bij het UWV voor de definitieve berekening van de NOW-subsidie in deze aanvraagperiodes.

Let op 
Er kan nog een datum voor u van belang zijn in verband met de NOW-subsidie. Dit betreft de NOW-subsidie voor de derde tot en met zesde aanvraagperiode (NOW 3.1 tot en met NOW 4.0), waarbij u gebruik hebt gemaakt van de uitstelmogelijkheid voor het aanleveren van de derdenverklaring of accountantsverklaring. Heeft het UWV u dat uitstel verleend, weet dan dat u uiterlijk op 26 juli 2023 de benodigde derden- of accountantsverklaring alsnog moet aanleveren bij het UWV.

 

Fiets van de zaak en (vaste) reiskostenvergoeding

Als u een fiets ter beschikking stelt aan een werknemer die deze voor zijn woon-werkverkeer gebruikt, past u de fiscale bijtelling van 7% toe en de werknemer ontvangt verder geen reiskostenvergoeding. Dit levert geen administratieve problemen op. Het wordt lastiger als de werknemer voor een paar dagen per week of af en toe (bijvoorbeeld als het regent) de fiets van de zaak laat staan, met de eigen auto naar het werk gaat en u hier een onbelaste reiskostenvergoeding voor wilt geven. Hoe gaat u daar als werkgever mee om?
Op de dagen dat de werknemer op de fiets van de zaak naar het werk komt, mag u geen onbelaste reiskostenvergoeding geven aan de werknemer. Komt de werknemer met een eigen auto, dan mag u hiervoor wel een onbelaste reiskostenvergoeding geven van maximaal € 0,21 per kilometer. Die kunt u toekennen op declaratiebasis of als vaste reiskostenvergoeding. Wel moet u dan aannemelijk maken dat de werknemer een ander vervoermiddel gebruikt dan de fiets van de zaak.

Administratieve last voorkomen

In de praktijk brengt dit een te grote administratieve last met zich mee. Om dit te vereenvoudigen, is de mogelijkheid geboden om individueel afspraken te maken over hoeveel dagen per week met de fiets van de zaak wordt gereisd en hoeveel dagen met de eigen auto. Deze afspraken vormen dan de basis voor het vaststellen van de reiskostenvergoeding. Voorwaarden: de afspraken moeten zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer én ze moeten voldoende realiteitswaarde hebben. Een incidentele afwijking van deze afspraak hoeft niet te resulteren in aanpassing van de vergoeding.

Tips voor elke belastingbetaler

Box 3: doos van Pandora?

Er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen rond de afhandeling van de bezwaren tegen de box-3-heffing. Vandaar dat we ook in dit nummer van het FiscKwartaalt(tje) u weer ‘bijpraten’ over de laatste stand van zaken.
Zo zijn inmiddels de definitieve forfaits van de Wet rechtsherstel box 3 voor 2022 gepubliceerd. Deze forfaits wijken op twee punten af van de voorlopige forfaits voor de verschillende categorieën van box 3 in 2022. Het forfait voor bank- en spaartegoeden is verlaagd van 0,01% naar 0,00%. Het forfait voor schulden is verlaagd van 2,46% naar 2,28%. Het forfait voor de overige bezittingen (5,53%) is niet gewijzigd. Dit is goed nieuws als uw vermogen vooral uit bank -en spaartegoeden bestaat en slecht nieuws als u vooral overige bezittingen heeft en eventuele schulden in box 3.
Het forfait voor de overige bezittingen is in de nieuwe tijdelijke Overbruggingsbox 3, die dit jaar van start is gegaan, voorlopig nog hoger vastgesteld dan voor 2022, namelijk op 6,17%. De tijdelijke Overbruggingsbox 3 is ook op de forfaitaire spaarvariant gebaseerd. Dit box-3-stelsel zou tot en met 2025 gaan gelden, maar staatssecretaris Van Rij heeft al aangegeven dat het waarschijnlijk toch pas 2027 wordt, voordat het box-3-stelsel gebaseerd op de werkelijke rendementen van het vermogen zal worden ingevoerd. Wel heeft de staatssecretaris ondertussen in de Tweede Kamer de voordelen uiteengezet van een verfijnde spaarvariant ten opzichte van een box-3-heffing naar het werkelijk rendement. Of daarmee een heffing naar werkelijk rendement toch weer wordt heroverwogen, zal de toekomst leren.

Meer verzet

Het verzet tegen de box-3-heffing concentreerde zich aanvankelijk vooral op de onredelijkheid van de wijze waarop bank- en spaartegoeden in de heffing werden betrokken. Het forfaitair rendement op deze tegoeden is nu op (vrijwel) nul gesteld en de Hoge Raad heeft uitspraak gedaan op de massaalbezwaarprocedure van de tijdige bezwaarmakers over de periode 2017-2020. Voor de niet-bezwaarmakers is het nu wachten op de uitspraak van de Hoge Raad in de massaalbezwaarplusprocedure. In deze procedure staat de vraag centraal of mensen die geen of te laat bezwaar hebben gemaakt tegen de box-3-heffing over de periode 2017- 2020 toch ook recht hebben op compensatie.
Inmiddels is het verzet tegen de box-3-heffing uitgebreid naar de overige bezittingen. Zo bereidt de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) gerechtelijke stappen voor. Zij vindt het onredelijk dat beleggers voor 2022 geacht worden een rendement te hebben behaald van 5,53%, terwijl zij feitelijk een gemiddeld verlies van 14% hebben geleden, zoals blijkt uit cijfers van De Nederlandsche Bank. Dit strookt volgens de VEB niet met het uitgangspunt dat het forfaitaire rendement het werkelijke rendement zo veel als mogelijk moet benaderen.
Ook Forumvast, de belangenvereniging van aanbieders van vastgoedbeleggingsproducten, bereidt gerechtelijke stappen voor. Zij verzet zich tegen de wijze waarop vastgoed in de box-3-heffing wordt betrokken.

Aanhouden bezwaarschriften en definitieve aanslagen

Inmiddels is besloten om alle ingediende bezwaarschriften tegen de box-3-heffing in de nog openstaande IB-aanslagen tot en met 2022 aan te houden, mits deze zijn voorzien van de bezwaargronden. Ook worden er over deze jaren tijdelijk geen definitieve aanslagen opgelegd. Het moet steeds gaan om aanslagen met box-3-inkomen dat bestaat uit meer dan alleen banktegoeden. Er wordt nu eerst gewacht op een uitspraak van de Hoge Raad in de lopende procedures waarin de invulling van het begrip ‘werkelijk rendement’ centraal staat. Deze aanpak is tot stand gekomen in goed overleg met de beroeps- en belangenorganisaties.

Let op
Heeft u al een definitieve aanslag IB 2021 of 2022 ontvangen, waarin box-3-inkomen is begrepen dat uit meer bestaat dan banktegoeden? In dat geval moet u tijdig bezwaar maken als u het niet eens bent met de aanslag om uw rechten veilig te stellen.

Zonnepaneelzaken

Vanaf 2023 betaalt u geen btw meer bij de aankoop en installatie van zonnepanelen op of bij uw woning. Maar kocht u de zonnepanelen in 2022, dan betaalde u nog wel btw. Die btw op de aanschafprijs van de panelen en op de installatiekosten kunt u terugvragen bij de Belastingdienst. Doe dit wel op tijd. U moet de teruggaaf namelijk aanvragen binnen zes maanden na afloop van het jaar waarin u de panelen hebt gekocht, dus vóór 1 juli 2023.

Uitbreiding toepassingsbereik forfait

Als zonnepaneelhouder bent u voor de levering van elektriciteit ook na 31 december 2022 nog steeds btw-ondernemer. U moet in beginsel btw afdragen over de vergoeding die u ontvangt voor het terugleveren van elektriciteit aan uw energieleverancier. Particuliere zonnepaneelhouders kunnen echter bij de aanschaf van zonnepanelen kiezen voor de kleineondernemersregeling (KOR). Heeft u een jaaromzet van de zonnepanelen van maximaal € 1.800? Dan hoeft u zich niet aan te melden als btw-ondernemer. U maakt dan automatisch gebruik van de kleineondernemersregeling (KOR).
Maakt u geen gebruik van de KOR? In dat geval moet u periodiek btw-aangiften indienen en de verschuldigde btw afdragen. Tot voor kort kon u daarbij gebruikmaken van een forfait, mits het totale opwekvermogen van uw zonnepanelen onder de 10.000 Wattpiek bleef. Daarboven moest u de verschuldigde btw zelf berekenen. Sinds 24 februari jl. is het toepassingsbereik van het forfait uitgebreid naar een opwekvermogen van maximaal 15.000 Wattpiek.

Tip
Sinds 24 februari 2023 kunnen ook ondernemers (bijvoorbeeld zzp’ers) met zonnepanelen op of bij hun woning gebruikmaken van het forfait. Bent u ondernemer? Dan hoeft u de verschuldigde btw voor het terugleveren van elektriciteit dus ook niet meer zelf te berekenen, mits het totale opwekvermogen van uw panelen maximaal 15.000 Wattpiek is.

Vrijwilligersregeling – hoe zit het ook al weer?

Verricht u vrijwilligerswerk? Dan krijgt u mogelijk een vergoeding voor de eventueel door u gemaakte kosten. Kunt u die kosten aantonen, dan is de vergoeding onbelast. Maar het verzamelen, bijhouden en bewaren van die bewijsstukken, vindt u misschien te veel gedoe. De vrijwilligersregeling kan dan uitkomst bieden. De vergoeding kan namelijk ook onbelast blijven als u voldoet aan de voorwaarden van deze regeling. Een belangrijke voorwaarde is dat u een niet-marktconforme beloning ontvangt. Dat is het geval als de vergoeding binnen de grenzen blijft van € 1.900 per jaar en € 190 per maand. De Belastingdienst gaat ervan uit dat een uurvergoeding van maximaal € 5,00 (of € 2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar) niet-marktconform is. Maakt u meer kosten dan € 1.900 per jaar? Dan blijft de vergoeding alleen onbelast als u de daadwerkelijk gemaakte kosten kunt aantonen.
Voldoet u niet aan de voorwaarden voor de vrijwilligersregeling, dan moet de organisatie waarvoor u het vrijwilligerswerk verricht, beoordelen of u werknemer bent (in een echte of fictieve dienstbetrekking). Is dat het geval, dan zijn de normale regels voor de loonheffingen van toepassing.

Let op!
Stel, u doet 35 uur per maand vrijwilligerswerk. U krijgt daarvoor een vergoeding van € 4 per uur en een reiskostenvergoeding van € 60 per maand. Uw vergoeding per uur is dan niet-marktconform. In totaal ontvangt u echter € 140 (35 x € 4) plus € 60 = € 200 per maand, waardoor de vrijwilligersregeling niet van toepassing is. Als u kunt aantonen dat u meer kosten maakt dan de ontvangen vergoeding, kan (een deel van) de vergoeding onbelast blijven.

In deze uitgave is de stand van zaken in wet- en regelgeving verwerkt tot en met 20 april 2023. Hoewel ten aanzien van de inhoud de uiterste zorg is nagestreefd, kan niet volledig worden ingestaan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden. De redactie, de uitgever en de verspreider sluiten bij deze de aansprakelijkheid hiervoor uit. Voor een toelichting kunt u altijd contact met ons opnemen.